De geschiedenis van Klein Geloof

W. Huntington. s. s.

TWINTIGSTE SAMENSPRAAK

Herder. Goeden morgen, mijn vriend.

Rentmeester. Goeden morgen, mijn broeder.

Herder. Waarom zijt gij vandaag zo treurig? Zijt gij niet wel, of hebt gij te hard gelopen?

Rentmeester. Ik ben niet ziek, maar wat vermoeid, want ik ben de gehelen nacht op geweest. Ik heb het uiteinde gezien, en voorgoed afscheid genomen van armen Klein Geloof! Hij is niet meer!

Herder. Eilieve, wanneer is hij gestorven?

Rentmeester. Dezen morgen, ten vier uren.

Herder. Was hij bij zijne bewustheid?

Rentmeester. Tot op het laatste ogenblik. Toen ik bij hem kwam, scheen hij bijzonder blijde te zijn dat hij mij zag; en zei: "voorzeker was er nooit ene arme, onstandvastige, ongelovige, twijfelende, vrezende ziel in de wereld, die voor zo vele weken achtereen in zulk een zaligen, opgewekte gemoedstoestand gehouden is, als ik ben! Ik ben alle dagen stervende en in dienstbaarheid uit vrees des doods geweest; en nu schijnt het sterven niets te zijn en de dood minder dan niets. De Koning kwam om "hem te verlossen, die de ganse tijd huns levens, uit vrees des doods, der dienstbaarheid onderworpen waren". Voorzeker kan ik deze waarheid bezegelen. O, hoe heb ik in vruchteloze arbeid gezwoegd om Zijne opmerkzaamheid, Zijne gunst en goedkeuring te verwerven; en om mijzelf welgevallig in Zijn oog te maken door een weinig ogendienst, slaafse gehoorzaamheid en dode werken, de ellendige gevolgen van hoogmoed, blindheid, onkunde en ongeloof Terwijl nu mijne ziel eenswillend ligt in de handen van mijnen enigen Heere; terwijl Zijn vrijmachtig welbehagen aan mij uitgevoerd wordt, volvoert Zijne geest Zijn werk der heiligmaking en genade in mij. Terwijl de Koning der Koningen het werk Zijner eigene handen bewondert, de vruchten van Zijn eigen Geest aanneemt en mijne onwaardige ziel gans schoon en onbevlekt verklaart, wordt ik omhelsd in de armen der onbegrensde liefde, en gewikkeld in Zijn eigen eeuwig kleed. O, welk een tijd van liefde, als de Koning met ene ziel in het verbond treedt, en ze binnen de banden daarvan brengt, gewikkeld in Zijn eigen kleed (Ezech. 16. 8).

Ik poogde genade te verwerven door wettische werken: maar nu ontdek ik dat het de zwaarste arbeid is en op te houden met werken de hoogste daad van gehoorzaamheid en onderwerping aan de goddelijke geopenbaarde wil; en de ware ootmoed bestaat in van zichzelf te walgen, in plaats van er in te betrouwen; en in om niet te ontvangen, tot eer van de Gever, wat wij te vergeef s hopen te verdienen; hetwelk onzen hoogmoed, onze schade en des Konings oneer is. Ik zag op mijzelf, in plaats van op de Koning; naar het gebod, in plaats van de belofte; en op mijne eigene besluiten en pogingen, in plaats van op des Konings volheid. en algenoegzaamheid; en dacht te vergeefs een gehoorzaam leven aan het gebod, zowel als aan de belofte te brengen, en zo de beloofden zegen te ontvangen, als ene beloning op mijne gehoorzaamheid aan het gebod; terwijl ik nu zie dat er toom geopenbaard is in de wet, om mij te doen vlieden naar de "Toevlucht"; dat de strengheid van het gebod is, om mij te doen uitzien naar de belofte; en de onvoorwaardelijk belofte is om mij naast des Verlossers volheid te voeren; en genade voor genade, daaruit te ontvangen, is de goddelijke vervulling der belofte; en de zalige werkingen der beloofde genade door de Geest, zijn ene evangelische vervulling der wet in ons; welke alle roem des zondaars buitensluit, hem onder eeuwige verplichtingen aan vrije Genade legt, en de ganse heerlijkheid verzekert aan de eerste oorzaak en het laatste Einde, die geen medewerkende oorzaak in zijne besluiten duldt; geen medearbeiden in het werk der zaligheid; geen medewerker in het werk der heiligmaking; geen mededeelgenoot in de troon, bij gevolg geen mededeelgenoot in Zijnen lof. "Mijne ere geef Ik aan geen ander, noch Mijn lof de gesneden beelden". Zo wordt de gerechtigheid der wet vervuld in hen die niet handelen naar het vlees, maar naar de Geest. Hoe ver zijn de menselijke gedachten van Gods gedachten verwijderd Hoe ver Zijne wegen van die der mensen wegen Het andere is recht bij de mens, dit bij God: het eerste is de weg ten dode, maar het laatste is het pad des levens".

Herder. Welke verhevene, welke evangelische, zuivere taal sprak hij! Hoe rein van de droesem der verdorvenheid! Hoe vrij van vleselijke geur! Hoe onvervalst van helse hoogmoed en onkunde! en, als zij van stervende lippen ontboezemd wordt, hoe zalig, hoe aanmoedigend en hoe krachtig is dat getuigenis!

Rentmeester. Dat is waar. En ik heb het inderdaad zo bevonden, want hij zei: "Hoe nabij is een genadestaat tot een staat van heerlijkheid Deze zijn de eerstelingen, gene de oogst; de eerste het aandeel, de laatste het ganse deel; de eerstgenoemde een pand, de laatstgenoemde de volle bezitting. Ik gevoel mijzelf", zei hij, "waarlijk komende tot de Berg Sion, en tot het hemelse Jeruzalem; want er is slechts ene brug, ene rivier, ene ademhaling, tussen mij en de hemelse burgers. 0, de menigvuldige wijsheid Gods! Leven, ons door Christus geschonken, eer de dood door Adam inkwam; verzegod in het tweede Hoofd, eer men in het eerste gevallen was: genade en vrede triomferen, terwijl gerechtigheid en waarheid toe stemmen, God blijkt rechtvaardig, en rechtvaardigt nochtans de goddeloze; de zonde wordt vrijwillig vergeven, en wrake wordt uitgeoefend op de vinding van enen mens; God ontslaat de schuldigen volstrekt niet, maar wie zal nochtans enige beschuldiging inbrengen tegen Zijne uitverkorenen? Er is een prijs betaald, evenwel wordt de mens behouden door genade; barmhartigheid en genade worden verheerlijkt, evenwel worden heiligheid en gerechtigheid geëerd, de satan is door oneindige wijsheid overtroffen, en de wettige gevangene is verlost; uit genade, door het geloof, wordt iemand behouden, en het geloof is het werk Gods; door de werken wordt een mens gerechtvaardigd, echter zijn er geen rechtvaardig voor God, als dezulken, die ophouden met werken; de heiligen zijn niets, en echter zijn de er groot, als God alles in allen is. Ik zou voorzeker des Konings allergenadigste getuigenissen verstaan, als ik ooit weder vergund werd de voorhoven van de Vorstelijke kapel te betreden; maar ik zal instemmen in de aanbidding, die door de volmaaktere familie wordt volvoerd. Daarop besloot hij zijne pelgrimaadje met deze woorden: "Mijn aller getrouwste, liefderijkste, en onschatbaarste vriend, ik bemin u om uwe eenvoudige, eerlijke en ongeveinsde handelingen, en bewonder uwe ongeveinsde waarheidsgezindheid en getrouwheid aan de Koning. Ontvang mijnen allerhartelijksten dank voor alle gunstbewijzen. Ik ga henen! Ik ga heen Het veld is bevochten, de strijd is geëindigd, de slag is gewonnen, en de kroon, de kroon, is eeuwig de mijne. Vaarwel Vaarwel!"

Herder. Een schitterend einde! 0, dat ik sterve de dood des rechtvaardigen, en dat mijn einde zij gelijk het zijne!

Rentmeester. Dat gij de dood des rechtvaardigen zult sterven, betwijfel ik geenszins; maar er zijn er slechts weinigen, die zulk een zegepralend en glansrijk uiteinde hebben als Klein Geloof: en geen wonder, daar hij door zulke diepe beproevingen geleid is; en zo daadwerkelijk aan de wereld gekruist, en zo vrij was van "de geldgierigheid, welke de wortel van alle kwaad is". Wanneer de wortel van alle kwaad afgekapt is, vat de wortel der zaak post; en als een mens aan de dingen dezer wereld verdort, bloeit hij in die der toekomende.

Herder. Eilieve, wanneer en waar begraaft gij zijn overschot?

Rentmeester. Hij moet op de aanstaanden dag des Heeren ter aarde besteld worden. De begraafplaats die hij aangewezen heeft, is het Pottenbakkers Veld, het is voor een duren prijs gekocht, om ene begraafplaats voor vreemdelingen te zijn; en daar Klein Geloof beide een vreemdeling en een pelgrim op aarde was, begeerde hij daar te liggen. Ongeveer een week geleden, schreef hij een brief, en gaf die aan Debora, welke zij mij moest geven na zijne ontbinding: waarin hij mij verzocht bij de begrafenis tegenwoordig te willen zijn, en een grafschrift, van zijn eigen samenstelling daarin gegrift. Daar ik het nu buitengemeen druk zal hebben, en niet in gelegenheid zal zijn weder naar de hut te komen, nodig ik u op de begrafenis uit, want ik hoop u zonder fout te zien.

Herder. Zo, God wil, zal ik tegenwoordig zijn. Tot dan, de Hemel behoede ons beiden!

Rentmeester. Amen

 

TOEGEWIJD AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN KLEIN GELOOF
OVERLEDEN 15 Mei 1790, OUD 30 JAREN.

Hier rust het stof van Klein Geloof,
zo rust hij dan voor goed
Hij maakte hier een wereldhaast
en nochtans weinig spoed.
Zijn zorgen, streven,
strijden tegen zonden
Was eindeloos, maar vordering
werd niet door hem gevonden.
Vaak zijn de laatsten de eerst
en de eerste achteraan,
Zo was 't met hem, was altijd achter,
doch is duizenden voorbij gegaan.
De vlugge en sterke streeft vergeefs!
zo gaat het op de reis,
Maar t was met Klein Geloof:
"de kreupele wint de prijs!"